Het hazardspel en zij die zich ermee bezighield, zijn altijd omgeven geweest met een waas van geheimzinnigheid, van romantiek ja zelfs van een zekere griezeligheid, hetgeen een gerede aanleiding is geweest tot legendevorming. Hoe zou het ook anders kunnen? Alle elementen daartoe zijn immers aanwezig. Reeds het feit dat er van oudsher lieden waren die er een uitvinding van Satan in zagen en er zich dus tegen verzetten, gaf het spel een aureool van zonde en dus van opwindende geheimzinnigheid. Bovendien was daar dan die unieke mogelijkheid om - met een beetje geluk - in één slag rijk te worden. Dit deed de rest. Niets fascineert de mens meer dan het Gouden Kalf. Zegt niet in Goethes Faust de (dan nog) kuise Margarethe: .Nact: Golde drängt, arn Golde hingt doch alles." Men mag nog zo beweren dat het bij de echte gokkers om de sensatie en de opwinding van het spel gaat en niet om de knikkers, dit neemt niet weg dat er zonder die knikkers geen sensatie zou zijn en dat de opwinding het regelrechte gevolg is van de kans op winst of. .. verlies. Let wel: winst zonder inspanning, winst uit het niet; daarop berust de toverkracht van het kansspel, daaruit spruit de belangstelling voort voor hen die er hun fortuin aan te danken hebben en waaromheen zich de legenden weven.
Deze legenden zullen er ongetwijfeld altijd zijn geweest zolang het spel bestaat, dus sedert de grijze oudheid. Bekend zijn de spelers reputaties van de Borgia's en van Mazarin, die er zijn immense rijkdom aan dankte. Maar zolang het spel bedreven werd in privé-vertrekken - of dat nu soldaten tenten waren of de salons van de aristocratiebleven de sappige verhalen erover het bezit van een beperkte kring. Eerst met de opkomst van het echte casinowezen werden ze gemeengoed, dat wil dus zeggen op het einde van de achttiende en gedurende de negentiende en twintigste eeuw casino.